De drie wijzen
Melchior vertelt

We hebben een lange reis gemaakt. Dagen zijn we onderweg geweest, Caspar, Balthasar en ik, Melchior. Niemand weet wie we zijn in dit vreemde land. Ze noemen ons de Wijzen uit het oosten. Nou, ik weet niet of we zo wijs zijn, maar we hebben wel verstand van sterren kijken. De mensen denken dat het een soort toverij is, om dingen te zien in de sterren.

Een bijzondere ster
Een week geleden stonden we op de toren van het paleis van Balthasar en we zagen opeens iets heel bijzonders. Een ster, die we nog nooit hadden gezien, zo helder en mooi, onvoorstelbaar. Geen van drieën wisten we wat het was en waar het vandaan kwam. We zijn gaan zoeken in alle boekrollen die we konden vinden. In een hele oude boekrol vonden we de oplossing: in Israël zou een heel bijzonder kind geboren zijn, een kind dat alles in het land zou veranderen. Toen we dat hadden ontdekt, zijn we op weg gegaan. Zo’n bijzonder kind, dat wilden we graag zien. Maar waar zouden we moeten zoeken? “Dit kind is vast een koningskind”, zei Caspar, “laten we in Israël de koning zoeken, dan is dat kind vast in de buurt.”

Koning Herodes
Maar de koning, Herodes, wist van niks. Hij werd er nogal chagrijnig van. “Hoe weten jullie dat?”, snauwde hij. Toen we het hadden uitgelegd liep hij kwaad weg, schreeuwend om de geleerden uit het paleis. Toen hij terugkwam was hij ineens poeslief. “Mijne heren, ik stel bijzonder veel belang in uw zoektocht,” zei hij deftig. “Houdt u mij alstublieft op de hoogte van uw vorderingen, zodat ikzelf het kind ook met een bezoek kan vereren. Wellicht vindt u het kind in Bethlehem, dat lijkt mijn geleerden het meest waarschijnlijk.” Of we dus nog maar eens terug wilden komen, als we het kind gevonden hadden.

Een armoedige toestand
Nou, die geleerden uit het paleis hadden wel gelijk. We vonden het kind in Bethlehem, in een stal, met z’n vader en moeder. Eerlijk gezegd vonden we het nogal vreemd, een armoedige toestand, in elk geval. Maar het waren vriendelijke mensen, die ouders, en helemaal vol van hun kind.
En bijzonder was het ook. Er was zo’n rust in die stal, zo’n vredig geheel. En dat terwijl het kind geboren was toen ze onderweg waren. Geen wiegje, geen bed voor de moeder, alleen een kribbe en wat stro. Wij gaven hem goud, wierook en mirre, die we meegebracht hadden.


Droom
Toen we terug wilden gaan, gebeurde er iets bijzonders. Alle drie hadden we dezelfde droom, tegelijkertijd. Dat kan toch geen toeval zijn? In die droom kwam er een engel naar ons toe. “Ga niet terug naar koning Herodes,” zei hij. “Hij wil het kind doden, omdat hij bang is dat het zelf koning wil worden. Ga naar huis.” Natuurlijk deden we wat de engel zei.
Jozef, de vader, had in zijn droom ook een engel gezien. Die vertelde hem dat hij met Maria en Jezus, het kind, naar Egypte moest vluchten. En dat heeft hij gedaan.
Een wijs besluit. Want achteraf hoorden we dat in Jeruzalem duizenden kinderen zijn vermoord, alleen omdat Herodes er zeker van wilde zijn dat hij van het koningskind niets meer te vrezen zou hebben.


© Missio Nederland, 2013